26517 |
meelbak |
tremer:
trēmǝr (P046p Linkhout),
tremerbak:
trē̄mǝrbak (P046p Linkhout)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelgoot:
meelgoot (P046p Linkhout)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
25524 |
meelzeef |
teems:
tømst (P046p Linkhout),
tęmsǝ (P046p Linkhout)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
26061 |
meelzolder |
maalzolder:
maalzolder (P046p Linkhout)
|
De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.]
II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijnemen:
(de koe) nęmt bē (P046p Linkhout)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
21273 |
meester |
meester:
die hot veul van Pa en mau, umke en tenke, van miester en beuerman, van de schreinwerker (P046p Linkhout),
mistər (P046p Linkhout)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
meisje:
mɛi̯sǝ (P046p Linkhout),
mɛ̄sǝ (P046p Linkhout)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
djeun (P046p Linkhout)
|
haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
predikant:
prizzekamp (P046p Linkhout),
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
prizəkamp (P046p Linkhout)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
métskə (P046p Linkhout)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|