19809 |
trapleuning |
leun:
lø̄n (P046p Linkhout),
trapleuning:
traplø̄neŋ (P046p Linkhout)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19850 |
trechter |
trechter:
trɛxtər (P046p Linkhout)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19292 |
treiteren |
kreiten:
iemand kreiten (P046p Linkhout),
treiteren:
scherpe e klank
treteren (P046p Linkhout)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
honger:
hoenger (P046p Linkhout)
|
hij heeft geen honger meer [ZND 44 (1946)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamogen:
hāmūgǝ (P046p Linkhout),
hekels:
hekels (P046p Linkhout),
ogen:
ūgǝ (P046p Linkhout),
oren:
ūrǝ (P046p Linkhout)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
34589 |
trekschei |
schei:
sxē̜ ̝. (P046p Linkhout)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzeeg:
køǝt˲zē̜x (P046p Linkhout)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
truməlkə (P046p Linkhout)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
upgǝlūpǝ (P046p Linkhout),
oplopen:
ǫplupǝ (P046p Linkhout)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
33595 |
tros vruchten |
troek:
troek (P046p Linkhout),
tros:
troͅs (P046p Linkhout)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|