25120 |
donderen |
boemelen:
buməle (P046p Linkhout),
donderen:
donderen (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout),
doͅndərə (P046p Linkhout)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
dondertorens:
dondertorens (P046p Linkhout),
donkere wolken:
dunkələ woͅləkə (P046p Linkhout),
zwarte wolken:
zweͅtə woͅləkə (P046p Linkhout)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donder (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout),
doͅndər (P046p Linkhout)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
duisteren:
⁄t døͅstər (P046p Linkhout)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
doenker (P046p Linkhout)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale koe:
vǫǝl [koe] (P046p Linkhout)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelshaar (P046p Linkhout),
stoppels:
naast de vraag? doorgaans zijn dit de eerste opkomende veertjes, niet de haren.
stoppels (P046p Linkhout)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
hemelen:
znd 23, 022b;
hemelen (P046p Linkhout),
kapot:
znd 23, 022b;
kapot (P046p Linkhout),
naar het pieringenland:
znd 23, 022b;
neut pieringeland (P046p Linkhout),
vertrokken:
znd 23, 022b;
vertrokken (P046p Linkhout)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doed (P046p Linkhout)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doet (P046p Linkhout),
dōēt (P046p Linkhout)
|
dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|