19288 |
flikflooien |
mouwstrijken:
ook materiaal znd 23, 55
mauw strijken (P046p Linkhout)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluim (P046p Linkhout)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (P046p Linkhout)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) broek:
en floere broek (P046p Linkhout)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmerre:
kwēkmęrǝ (P046p Linkhout)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
drijfzog:
drē̜fsux (P046p Linkhout),
kurrenzog:
kørǝzux (P046p Linkhout)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
fooi:
drinkgeld
foei (P046p Linkhout)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
34119 |
forsgebouwde koe |
ferme koe:
fęrm kui̯ (P046p Linkhout)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
he zal fortun maken (P046p Linkhout)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
Vīe hemme in Frankrek gezīēten (P046p Linkhout)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|