e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linkhout

Overzicht

Gevonden: 2305
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geitestal geitestal: gētǝ[stal] (Linkhout), gɛ̄tǝ[stal] (Linkhout) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek dwaas: dwois (gek, wild) (Linkhout) dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] III-1-4
geknotte wilg sonk: sunk (Linkhout, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekruld haar kroezelhaar: kroezel hoar (Linkhout) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: ge moet auwer geld ni in`t watter goeijen (Linkhout), geld (Linkhout, ... ), geͅlt (Linkhout, ... ), hij es pa zenne jas en mou her geld, pa zɛn koej en pa zennen hond (Linkhout), mau, teͅ wiji mot ich geld haulen (Linkhout), xɛlt (Linkhout) Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...) [ZND 44 (1946)] || geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)], [ZND m] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gele lupine boontjes: bűnkǝs (Linkhout), lupinen: lø`pęi̯nǝ (Linkhout), mestboontjes: męzbőnkǝs (Linkhout) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
geleding lid: lēǝ (Linkhout) Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
gelijken (op) trekken op: trekken op (Linkhout) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
geloof geloof: He hee ze geloef verloren (Linkhout) Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloven geloven: geluuve (Linkhout) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3