33401 |
geitestal |
geitestal:
gētǝ[stal] (P046p Linkhout),
gɛ̄tǝ[stal] (P046p Linkhout)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
19265 |
gek |
dwaas:
dwois (gek, wild) (P046p Linkhout)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
24483 |
geknotte wilg |
sonk:
sunk (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
kroezelhaar:
kroezel hoar (P046p Linkhout)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
ge moet auwer geld ni in`t watter goeijen (P046p Linkhout),
geld (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout),
geͅlt (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout),
hij es pa zenne jas en mou her geld, pa zɛn koej en pa zennen hond (P046p Linkhout),
mau, teͅ wiji mot ich geld haulen (P046p Linkhout),
xɛlt (P046p Linkhout)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...) [ZND 44 (1946)] || geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)], [ZND m] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
boontjes:
bűnkǝs (P046p Linkhout),
lupinen:
lø`pęi̯nǝ (P046p Linkhout),
mestboontjes:
męzbőnkǝs (P046p Linkhout)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
32991 |
geleding |
lid:
lēǝ (P046p Linkhout)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
25078 |
gelijken (op) |
trekken op:
trekken op (P046p Linkhout)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
He hee ze geloef verloren (P046p Linkhout)
|
Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geluuve (P046p Linkhout)
|
Geloven. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|