34002 |
aftuigen |
uitdoen:
øt˱dou̯n (P046p Linkhout)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vallen (P046p Linkhout)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
33645 |
akker |
perceel:
pǝrsēl (P046p Linkhout),
stuk:
støk (P046p Linkhout)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
32571 |
akkerbewerking, werk op het veld |
labeur:
lǝbø̄r (P046p Linkhout)
|
Onder akkerbewerking wordt verstaan het geheel van verrichtingen op de akker. De benamingen hebben "zwaar werk" als bijbetekenis. De akkerbewerking wordt onderscheiden van het werk op de boerderij. Zie ook het vorige lemma. [L 37, 11a; N 5A, 95c; JG 1b add.]
I-1
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
distəl (P046p Linkhout)
|
distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
reenvoor:
ri[voor] (P046p Linkhout),
rin[voor] (P046p Linkhout),
scheien (zelfst.nw.):
sxɛ̄ǝ (P046p Linkhout),
voor:
[voor] (P046p Linkhout)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
doorntakken:
di̯ō.ntákǝ (P046p Linkhout),
sleep[eg]:
slē̜p[eg] (P046p Linkhout)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
den auter (P046p Linkhout)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
insteker:
eͅnstēkərs (P046p Linkhout)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20656 |
andijvie |
andijve:
andijve (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout),
andijver:
andēͅ.vər (P046p Linkhout)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|