33708 |
heizode los- en stukploegen |
scheuren:
sxø̄rǝ (P046p Linkhout)
|
[N 27, 16]
I-8
|
26148 |
hekken |
hekken:
hekken (P046p Linkhout)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
24911 |
helling, talud |
helling:
d⁄əlleŋ (P046p Linkhout)
|
helling langs de weg [N 27 (1965)]
III-4-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
he.məl (P046p Linkhout),
hĕməl (P046p Linkhout)
|
hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (P046p Linkhout)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (P046p Linkhout)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
heŋstǝvø̄lǝ (P046p Linkhout)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
27358 |
hennep |
kemp:
kɛmp (P046p Linkhout)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d]
I-5
|
34440 |
herdershond |
schaapshond:
sxōpsho.nt (P046p Linkhout)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
25151 |
herfstdraden |
herfstdraden:
heͅrəfst dryjər (P046p Linkhout),
spinnendraden:
spenə dryjər (P046p Linkhout),
spinnengeweef:
spenəgə wēf (P046p Linkhout)
|
herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|