20334 |
jongste kind |
benjamin:
benjamin (P046p Linkhout),
jongste:
joengste (P046p Linkhout)
|
jongste kind; hoe heet het jongste kind van het gezin? [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
loper:
lupǝr (P046p Linkhout)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21335 |
jood |
jood:
jōͅt (P046p Linkhout)
|
jood [ZND m]
III-3-1
|
18707 |
jumper |
jasje:
jaskə (P046p Linkhout)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
e blaud klied (P046p Linkhout),
kli(ə)t (P046p Linkhout)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jeugd:
jeugd (P046p Linkhout),
saus:
saus (P046p Linkhout)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakjong:
kwakjoŋ (P046p Linkhout)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krɛbəkəs (P046p Linkhout),
krappen:
krabə (P046p Linkhout)
|
kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
bak:
bak (P046p Linkhout),
kaar:
kār (P046p Linkhout)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kɛs (P046p Linkhout)
|
kaars [RND]
III-2-1
|