e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
teeldriftig dekrijp: dękrīp (Linne) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.] I-12
teen teen: teen (Linne) teen (toon) [DC 01 (1931)] III-1-1
tepel deem: dēm (Linne), tepel: tepel (Linne), tēpǝl (Linne) [L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)] I-12, I-9, III-1-1
tepel van een geit deem: dēm (Linne) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12
tepel, tet tepel: tēpǝl (Linne) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
timmeren timmeren: tømǝrǝ (Linne) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
timmerman schrijnenwerker: šrinǝwęrǝkǝr (Linne) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] II-12
tong tong: tŏng (Linne) tong [DC 01 (1931)] III-1-1
toogpin toognagel: tōxnāgǝl (Linne) De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.] II-12
torenhaan t hantje van dn taore?].: torenhaenke (Linne) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3