18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L376p Linne)
|
braaf [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brōāmel (L376p Linne),
bramelten:
brōͅməltə (L376p Linne),
bramerten:
broimerte (L376p Linne, ...
L376p Linne)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelten:
bromǝltǝ (L376p Linne),
bramerten:
brōmǝrtǝ (L376p Linne)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramenkruiper:
breemekroeper (L376p Linne)
|
braamsluiper
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramelenstruik:
broamələštrōēk (L376p Linne)
|
braam (struik) [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
18034 |
braken |
keuken:
kö:ken (L376p Linne)
|
Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)]
III-1-2
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
brandkast:
brandjkas (L376p Linne)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brantj˲gēvǝl (L376p Linne)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
netel:
nētǝl (L376p Linne),
-
nétele (L376p Linne)
|
brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
24475 |
brem |
brem:
brum (L376p Linne),
-
brumme (L376p Linne)
|
brem [DC 47 (1972)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|