19785 |
de was invochten |
insprinkelen:
insprinkele (L376p Linne)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
23470 |
de zondag inluiden |
zondagklok:
zonigklok (L376p Linne)
|
Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25548 |
deeg kneden |
mengelen:
meŋǝlǝ (L376p Linne)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
dęksǝl (L376p Linne)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L376p Linne)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
deugneet (L376p Linne)
|
deugniet [DC 11 (1942)]
III-1-4
|
18035 |
diarree |
aan de schijt zijn:
ān dǝ šīt zēn (L376p Linne),
schijt:
šīt (L376p Linne)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b]
I-11, I-12
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (L376p Linne)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
17676 |
dij |
dij:
dij (L376p Linne)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
di.ns⁄dich (L376p Linne)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|