22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkele (L376p Linne),
hinken:
hinke (L376p Linne)
|
hinkelen [SND (2006)] || hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
23161 |
hobbelpaard add. |
hobbelpaardje:
/
hoepelpèrdje rieje (L376p Linne)
|
hoepelpaard rijden [SND (2006)]
III-3-2
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̜̄jǝ (L376p Linne)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nǫatstal (L376p Linne)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
corner (L376p Linne)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
oogstand:
ougstanjt (L376p Linne)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22359 |
hoepelen |
repen:
/
reipe (L376p Linne)
|
hoepelen [SND (2006)]
III-3-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
bussel:
bø̜sǝl (L376p Linne)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
33398 |
hok voor de beer |
berestal:
berestal (L376p Linne)
|
Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e]
I-6
|