24355 |
mot |
mot:
mot (L376p Linne)
|
mot [DC 24 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moter:
mo.tər (L376p Linne)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motrêgen (L376p Linne)
|
motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
motregenen:
’t motrêgent (L376p Linne)
|
motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
20598 |
muik |
koot:
koet (L376p Linne),
kŭŭt (L376p Linne)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
18308 |
muiltje |
slof:
sloeffe (L376p Linne)
|
Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
mous (L376p Linne)
|
muis [DC 35 (1963)]
III-4-2
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
møts (L376p Linne)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (L376p Linne)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
28708 |
naaien |
naaien:
nęjǝ (L376p Linne),
nɛjǝ (L376p Linne)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|