e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linne

Overzicht

Gevonden: 1331
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op bedevaart gaan een bedeweg doen: e⁄ne bae.j⁄wae.g doo.n (Linne), een bedeweg maken: e⁄ne bae.j⁄wae.g maa.⁄ke (Linne) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] III-3-3
op rijen zetten reken: rē̜kǝ (Linne) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
opbergen opbergen: opbergen (Linne) opbergen [DC 38 (1964)] III-1-2
opmaken opmaken: gâêlt opma.kə (Linne) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper hoop: hǫu̯p (Linne), huist: hūst (Linne) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen boeren: boere (Linne), rupsen: röpse (Linne) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprisping boer: boer (Linne) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
opsteker opsteker: ǫpstɛ̄kǝr (Linne) Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3
optasser lader: lāi̯ǝr (Linne) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optilbaar hek hangpoort: haŋpōrt (Linne) Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.] I-8