23198 |
op bedevaart gaan |
een bedeweg doen:
e⁄ne bae.j⁄wae.g doo.n (L376p Linne),
een bedeweg maken:
e⁄ne bae.j⁄wae.g maa.⁄ke (L376p Linne)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
32920 |
op rijen zetten |
reken:
rē̜kǝ (L376p Linne)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
17913 |
opbergen |
opbergen:
opbergen (L376p Linne)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gâêlt opma.kə (L376p Linne)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
hoop:
hǫu̯p (L376p Linne),
huist:
hūst (L376p Linne)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
boeren:
boere (L376p Linne),
rupsen:
röpse (L376p Linne)
|
Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
18031 |
oprisping |
boer:
boer (L376p Linne)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstɛ̄kǝr (L376p Linne)
|
Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3
|
32939 |
optasser |
lader:
lāi̯ǝr (L376p Linne)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
33730 |
optilbaar hek |
hangpoort:
haŋpōrt (L376p Linne)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|