17652 |
bil |
bats:
batsj (L376p Linne, ...
L376p Linne)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L376p Linne),
blader:
blāi̯ǝr (L376p Linne)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
18137 |
blauw oog |
blauw oog:
blaaw aug (L376p Linne)
|
Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
marbel:
marbəl (L376p Linne)
|
bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
17691 |
blazen |
blazen:
blaozen (L376p Linne)
|
blazen [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
bleeven (L376p Linne)
|
blijven [DC 37 (1964)]
III-4-4
|
18138 |
bloeduitstorting |
bluts:
blöts (L376p Linne)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloo:t’wós (L376p Linne)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
bloodzuker (L376p Linne),
echel:
egel (L376p Linne)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)], [DC 54 (1979)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (L376p Linne)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|