34371 |
ringtang |
varkenstang:
vɛrkǝstaŋ (L376p Linne)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
bellen (L376p Linne)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
miemeren:
miemere (L376p Linne)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krǫt (L376p Linne),
rode kroot:
rǭi̯ krǭǝt (L376p Linne)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20886 |
rode bieten |
rode kroten:
roaj krot (L376p Linne)
|
rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
road moos (L376p Linne)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
24235 |
roek |
zaadkraan:
zaodkroin (L376p Linne)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
kwaak, kwaak:
kwāk, kwāk (L376p Linne)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L376p Linne)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roopen (L376p Linne)
|
roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|