19471 |
bedsprei |
sprei:
sprɛ̄ (P047p Loksbergen)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
beͅlt (P047p Loksbergen)
|
Beeld. [ZND m]
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
bɛldhōr (P047p Loksbergen)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
beemd:
bympt (P047p Loksbergen),
bymt (P047p Loksbergen)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bien (P047p Loksbergen),
binkə (P047p Loksbergen),
biən (P047p Loksbergen),
biənkə (P047p Loksbergen)
|
been [ZND 21 (1936)], [ZND m] || been (dimin.) [ZND m] || been (knook dimin. [ZND m]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
beenderen (mv.):
bindere (P047p Loksbergen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
beenderen:
znd 21, 009c
binderen (P047p Loksbergen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(de poten) staan te plat:
stø̜n tǝ plat (P047p Loksbergen)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beest:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
bīējəst (P047p Loksbergen),
rond gebroken:
rond gəbraokə (P047p Loksbergen),
smeerlap:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
smiejəlàp (P047p Loksbergen)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
beet:
uitgesproken als geit
bijt (P047p Loksbergen),
hang:
háng (P047p Loksbergen),
hap:
hàp (P047p Loksbergen)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|