18861 |
onstuimig |
driftig:
driftəg (P047p Loksbergen),
hevig:
hijvəg (P047p Loksbergen),
wild:
wild (P047p Loksbergen)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21901 |
ontberen |
derven:
dèrvə (P047p Loksbergen)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
morgend, de -:
də mərəgənt (P047p Loksbergen),
ontbijt:
de ontbijt (P047p Loksbergen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 8 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
17706 |
ontlasting hebben |
achtergaan:
achtərguin (P047p Loksbergen),
afgaan:
afgoin (P047p Loksbergen),
fratselen:
fratsələ (P047p Loksbergen),
kakken:
kakkə (P047p Loksbergen),
naar het huisje gaan:
nə hət həskə goin (P047p Loksbergen),
schijten:
scheetə (P047p Loksbergen)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18040 |
ontsteking |
zweer:
zweir (P047p Loksbergen)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21688 |
ontvangen |
ontvangen:
ontvángə (P047p Loksbergen)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
gadeslagen:
goowəs sloowə (P047p Loksbergen),
ontzien:
òntzien (P047p Loksbergen),
sparen:
spoorə (P047p Loksbergen)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwɛi̯ (P047p Loksbergen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
23979 |
onwaardig |
onwaardig:
onwēēdəg (P047p Loksbergen)
|
Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17973 |
onwel |
aardig:
oadig (P047p Loksbergen),
ellendig:
àlèndəg (P047p Loksbergen),
misselijk:
misələk (P047p Loksbergen),
mottig:
mottig (P047p Loksbergen),
niet goed:
nə gŏĕt (P047p Loksbergen),
onpasselijk:
ònpàsələk (P047p Loksbergen)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|