32523 |
bodem- en dekselstekken |
bodemstekken:
bǫjǝmstɛkǝ (P047p Loksbergen)
|
De dikke wissen waarmee het geraamte van de bodem, het binnendeksel of het buitendeksel gevormd kan worden. [N 40, 80]
II-12
|
32406 |
bodemhaak |
rechte opsnijder:
rɛxtǝ upsnē̜jǝr (P047p Loksbergen),
schulpmes:
sxølǝpmɛs (P047p Loksbergen)
|
Bodemmes waarvan het snijdend gedeelte uitloopt in een krul. De bodemhaak wordt gebruikt om de bodem en vaak ook de binnenkant van de geheulde klomp glad af te werken. Zie ook afb. 245. [N 97, 24; N 97, 89]
II-12
|
32499 |
bodemhout |
bodemwissen:
bǫjǝmwesǝ (P047p Loksbergen)
|
Wissen waarmee men de bodem vlecht. [N 40, 48; monogr.]
II-12
|
32404 |
bodemmes |
bodemmes:
bojǝmmɛs (P047p Loksbergen)
|
Licht gebogen, aan beide zijden snijdend mes met lange steel, dat met name wordt gebruikt om de ruw bewerkte bodem van de geheulde klomp bij te snijden en glad af te werken. Zie ook afb. 244. [N 97, 22; N 97, 25; A 29a, 8a-b; A 29a, 11a-b; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
32498 |
bodemstekken |
bodemstekken:
bǫjǝmstɛkǝ (P047p Loksbergen),
bodemwissen:
bǫjǝmwesǝ (P047p Loksbergen)
|
De wissen die in kruisvorm worden gelegd om de bodem van de mand te vormen. Zie ook afb. 269. [N 40, 42; N 40, 43; N 40, 46]
II-12
|
21300 |
boek |
boek:
boek (P047p Loksbergen),
buk (P047p Loksbergen)
|
boek [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-3-1
|
24569 |
boeket |
bouquet (fr.):
bəkij (P047p Loksbergen)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukwɛ̄ (P047p Loksbergen)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
33071 |
boekweithok |
stuik:
stuik (P047p Loksbergen)
|
Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitkoek:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m met een lengteteken
bukwïë kuk (P047p Loksbergen)
|
boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|