22631 |
wippen (kaartspel) |
wippen:
wippe (P047p Loksbergen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32461 |
wis |
steekwis:
stē̜kwes (P047p Loksbergen),
vlechtwis:
vlɛxtwes (P047p Loksbergen),
wis:
wes (P047p Loksbergen),
węs (P047p Loksbergen)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
19306 |
wispelturig |
draaikontige, een -:
drékèntəgə (P047p Loksbergen),
ongedurige, een -:
òngədurəgə (P047p Loksbergen),
verdraaide, een -:
vərdròòwədə (P047p Loksbergen)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (P047p Loksbergen)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
25174 |
wisselvallig weer |
bijzen:
béézə (P047p Loksbergen),
overlopen:
uivərlōēwəpə (P047p Loksbergen)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32483 |
wissen blekken |
de schors afdoen:
dǝ sxøs˱ af˱dun (P047p Loksbergen)
|
De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.]
II-12
|
32470 |
wissen kappen, snijden |
snijden:
snē̜jǝ (P047p Loksbergen)
|
De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8]
II-12
|
32479 |
wissen koken |
koken:
kawkǝ (P047p Loksbergen)
|
Ongepelde wissen koken zodat ze na het pellen een mooie bruine kleur hebben. Het koken bevordert ook dat de wis gemakkelijker ontschorst kan worden. [N 40, 21]
II-12
|
32476 |
wissen mijten |
(een) mijt maken:
mø̜̄t mākǝ (P047p Loksbergen)
|
De schoven grauwe wissen tot een mijt opstapelen. [N 40, 16]
II-12
|
32473 |
wissen schoven |
binden:
beŋǝ (P047p Loksbergen),
bussels binden:
bøsǝls˱ beŋǝ (P047p Loksbergen)
|
De geschilde wissen in schoven binden met als doel ze buiten in zon en wind te drogen. [N 40, 33] || De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15]
II-12
|