21274 |
geld |
geld:
geld (P047p Loksbergen),
geͅlt (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
xaelt (P047p Loksbergen)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND m] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lø`pīnǝ (P047p Loksbergen)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
gelezen mis:
gəlejəzəmes (P047p Loksbergen)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
trekken:
trékə (P047p Loksbergen)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
boef staan:
buf støͅn (P047p Loksbergen)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23949 |
gelofte |
belofte:
bəloftə (P047p Loksbergen)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
gəluəf (P047p Loksbergen),
gəlūūf (P047p Loksbergen)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gəlūūjəvə (P047p Loksbergen),
gəlyəvə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
broddelen:
broddələ (P047p Loksbergen)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
gestonken:
gəstonkə (P047p Loksbergen),
veesten:
veestə (P047p Loksbergen)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|