20949 |
gist |
gist:
geͅst (P047p Loksbergen),
gęst (P047p Loksbergen)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
28864 |
git |
opleg:
uplęx (P047p Loksbergen)
|
Sieraad. Zwarte kraaltjes of glazige steentjes in verschillende vormen. [N 62, 60a; MW]
II-7
|
24987 |
glad, glijdend |
glattig:
glettig (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
gleͅtəx (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glasraam:
glasraam (P047p Loksbergen)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20556 |
glazig |
ijspatat:
eejəspatèt (P047p Loksbergen)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
wit:
Mogelijkheid onderlijnd in vraagstelling.
wit (P047p Loksbergen)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29363 |
gleuf in de kegelvormige klos |
gleuf:
glø̜jf (P047p Loksbergen)
|
Eén van de drie of vier ingesneden gleuven in de kegelvormige klos of tol. Via deze gleuven worden de samenstellende draaiende strengen geleid. Achter de klos sluiten de strengen tot een touw ineen. [N 48, 71a]
II-7
|
31262 |
gleufstaak |
matrijs:
mǝtrē̜jǝs (P047p Loksbergen)
|
IJzeren staak waarbij in de vlakke bovenzijde een groef of geul ingevijld is. De pinvormig uitlopende onderzijde van het werktuig wordt in het gat van het aambeeld geplaatst. De gleufstaak wordt als ondergrond gebruikt wanneer men in een metalen plaat een geul wil slaan. Zie ook afb. 22. [N 33, 212; N 64, 35b; N 66, 16b]
II-11
|
22376 |
glijbaan |
ritsaf:
ritsaf (P047p Loksbergen)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
ritsen:
ritse (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
ritsə (P047p Loksbergen)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|