e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gist gist: geͅst (Loksbergen), gęst (Loksbergen) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)] II-1, III-2-3
git opleg: uplęx (Loksbergen) Sieraad. Zwarte kraaltjes of glazige steentjes in verschillende vormen. [N 62, 60a; MW] II-7
glad, glijdend glattig: glettig (Loksbergen, ... ), gleͅtəx (Loksbergen, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glas-in-loodraam glasraam: glasraam (Loksbergen) Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)] III-3-3
glazig ijspatat: eejəspatèt (Loksbergen) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur wit: Mogelijkheid onderlijnd in vraagstelling.  wit (Loksbergen) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)] III-1-1
gleuf in de kegelvormige klos gleuf: glø̜jf (Loksbergen) Eén van de drie of vier ingesneden gleuven in de kegelvormige klos of tol. Via deze gleuven worden de samenstellende draaiende strengen geleid. Achter de klos sluiten de strengen tot een touw ineen. [N 48, 71a] II-7
gleufstaak matrijs: mǝtrē̜jǝs (Loksbergen) IJzeren staak waarbij in de vlakke bovenzijde een groef of geul ingevijld is. De pinvormig uitlopende onderzijde van het werktuig wordt in het gat van het aambeeld geplaatst. De gleufstaak wordt als ondergrond gebruikt wanneer men in een metalen plaat een geul wil slaan. Zie ook afb. 22. [N 33, 212; N 64, 35b; N 66, 16b] II-11
glijbaan ritsaf: ritsaf (Loksbergen) Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden ritsen: ritse (Loksbergen, ... ), ritsə (Loksbergen) Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2