24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
distəl (P047p Loksbergen)
|
distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
rīǝn (P047p Loksbergen),
reenvoor:
rīǝn[voor] (P047p Loksbergen)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
doornen:
dyǝnǝ (P047p Loksbergen),
karreep:
kɛ̄rriǝp (P047p Loksbergen),
sleep[eg]:
slɛ̄p[eg] (P047p Loksbergen),
takken:
tákǝ (P047p Loksbergen)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
23715 |
akte |
akte:
aktə (P047p Loksbergen)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
àllerhéllege (P047p Loksbergen),
anderheiligen:
anderheilige (P047p Loksbergen)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
àllerziele (P047p Loksbergen),
anderzielen:
anderziele (P047p Loksbergen)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)] || Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
alles kwijt:
hījə es alles kwijt (P047p Loksbergen),
blut:
blut (P047p Loksbergen),
kwijt:
kwɛ:ət (P047p Loksbergen),
platzak:
platzak (P047p Loksbergen)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || Alles kwijt bij het knikkeren. [ZND m] || Hij is alles kwijt (bij het spel alles verliezen). [ZND 01u (1924)]
III-3-2
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
alter (P047p Loksbergen),
oep den oater (P047p Loksbergen),
otert (P047p Loksbergen)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bèl (P047p Loksbergen)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20871 |
amandel |
amandel:
amandel (P047p Loksbergen)
|
amandel [ZND m]
III-2-3
|