21495 |
griffel |
griffel:
grefəl (P047p Loksbergen)
|
griffel [ZND m]
III-3-1
|
18880 |
grijnzen |
gremelen:
grəmīējələ (P047p Loksbergen)
|
spottend lachen soms met een onaangename vertrekking van het gezicht [grijzen, blieken, blikken, grijzen, griemen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24451 |
grijpen door roofdieren |
pakken:
pàkkə (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18888 |
gril |
kneep:
knijp (P047p Loksbergen),
kuren:
ook materiaal znd 29, 16
ky(3)̄rə (P047p Loksbergen),
kuur:
kūūr (P047p Loksbergen),
loet:
lōēt (P047p Loksbergen),
streek:
strijk (P047p Loksbergen),
streep:
strīējəp (P047p Loksbergen)
|
een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] || kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33685 |
grind |
kiezel:
kēzǝl (P047p Loksbergen)
|
Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
21220 |
grindweg |
assenbaantje:
asseboanke (P047p Loksbergen),
schermouilleweg:
schermoeilleweg (P047p Loksbergen)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
scharmoelie:
schermoeilje (P047p Loksbergen)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
18884 |
grinniken |
gibberen:
gibərə (P047p Loksbergen),
gremelen:
grəmīējələ (P047p Loksbergen)
|
lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17541 |
groeien |
pakken:
pakken (P047p Loksbergen),
profiteren:
pròfətijrə (P047p Loksbergen),
wassen:
wasǝ (P047p Loksbergen),
wàssə (P047p Loksbergen),
Mogelijkheid onderlijnd in vraagstelling.
wassen (P047p Loksbergen)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
wassen:
wàssə (P047p Loksbergen)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|