e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleivoorraadplaats leemhoop: lijǝmhuwǝp (Loksbergen) Plaats op het fabrieksterrein waar men de gestoken klei opslaat. De klei ondergaat daarbij al een eerste menging doordat de verschillende kleisoorten door elkaar gestort worden. Bovendien wordt de grondstof blootgesteld aan de invloed van regen en vorst waardoor ze mals wordt. [N 98, 59; monogr.] II-8
klepel klepel: klēpəl (Loksbergen), kleper: kleiper (Loksbergen) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
klepklok klein klokje: klēͅ kløͅkskə (Loksbergen) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen kleppen: kleppe (Loksbergen) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kletsen tetteren: Van Dale: tetteren, (inform.), 2. luid en druk praten, schetteren.  tètərə (Loksbergen), zeveren: Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.  ziējəvərə (Loksbergen) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletsoor klitsoor: kledzȳr (Loksbergen) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf ratel: ràdəl (Loksbergen), tetter: Van Dale: tetter, (gew.) mond (als spraakorg.)  tètər (Loksbergen) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] III-3-1
kliefblok kloofblok: klǭwf˱blǫk (Loksbergen), mouwenplankje: mōwǝplɛŋkskǝ (Loksbergen) Zwaar houten blok of boomstronk waarop de bol in stukken wordt gekliefd. [N 97, 48] II-12
kliefhout kliever: klīvǝr (Loksbergen) Het houtje of ijzertje waarmee men wissen klieft. Zie ook afb. 265. [N 40, 86; monogr.] II-12
klierziekte klieren: klierə (Loksbergen) koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] III-1-2