e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruk van de avegaar handhaaf: hanthōwǝ (Loksbergen), steel: stē̜jl (Loksbergen) Het dwarsgeplaatse, en vaak verwisselbare, houten handvat van de avegaar. [N E, 32e; N 97, 72] II-12
krukarm zwong: zwǫŋk (Loksbergen) De zwengel in het midden van het snaarrad waarmee men het touwslagerswiel draait. [N 48, 31e] II-7
kuchen kruchen: krəchə (Loksbergen) Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kudde schapen kud: køt (Loksbergen), kudde: kydǝ (Loksbergen) [JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuiken kieken: kikǝ (Loksbergen), kīkǝ (Loksbergen), kipje: kepkǝ (Loksbergen) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuil kuil: kø̜̄l (Loksbergen) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kəkkə (Loksbergen, ... ) Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (kuilke, kuiltje, putje). [N 106 (2001)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuis, ingetogen serieus: sərjuis zén (Loksbergen) kuis, zuiver [N 96D (1989)] III-2-2
kuisheid kuisheid: kəəshéét (Loksbergen) Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)] III-3-3
kuit brade: brōͅə (Loksbergen) kuit (van het been) [ZND 01u (1924)] III-1-1