23875 |
bedevaartganger |
bedevaarder:
beidevóórders (P047p Loksbergen)
|
Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23876 |
bedevaartplaats |
bedewegplek:
bééwégplèk (P047p Loksbergen)
|
Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23879 |
bedevaartvaantje |
vaan:
vóón (P047p Loksbergen)
|
Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bədint wəddə (P047p Loksbergen)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bədīēnə (P047p Loksbergen),
iemand bedienen (P047p Loksbergen),
gerieven:
gərīēvə (P047p Loksbergen)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
19213 |
bedorven (persoon) |
bedorven schijt:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
bədòrvə schijt (P047p Loksbergen),
stinkerd:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
stinkərt (P047p Loksbergen)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34540 |
bedorven ei |
rotte eieren:
rǫtǝ ɛ̄rǝ (P047p Loksbergen)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedriegen (P047p Loksbergen),
besodemieteren:
bəsoləmietərt (P047p Loksbergen),
faradien:
Hasselt wbk 131: faradieën, de duivel aandoen, kwellen, pesten, koejoneren van Wa. va-s ti fé arèdjî, loop naar de duivel
fàràdjīējə (P047p Loksbergen),
konkelfoezen:
konkəlfōēzə (P047p Loksbergen),
liggen hebben:
ligə hèmə (P047p Loksbergen)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
hoerzakker:
hoorzàkər (P047p Loksbergen)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
betreurd:
bətruird (P047p Loksbergen)
|
verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|