17814 |
laten |
laten:
luətə (P047p Loksbergen)
|
laten [ZND m]
III-1-2
|
23752 |
laten wijden |
inzegenen:
inzēēgənə (P047p Loksbergen),
wijden:
wēējə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen,
P047p Loksbergen,
P047p Loksbergen)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20869 |
laurier |
laurier:
lorīr (P047p Loksbergen)
|
laurier [ZND m]
III-2-3
|
24990 |
lauw |
lauw:
lōͅ (P047p Loksbergen)
|
lauw [ZND m]
III-4-4
|
25226 |
lauw weer |
zoet:
zŭŭt (P047p Loksbergen)
|
warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
leejefnet (P047p Loksbergen)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aardom (P047p Loksbergen)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lijch (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
lijgloewəpər (P047p Loksbergen),
niksnut:
nikssnut (P047p Loksbergen),
voddenman:
vòdəman (P047p Loksbergen)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24931 |
leem, pijpaarde |
leem:
liəm (P047p Loksbergen)
|
leem [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|