19061 |
liefde |
hart:
hèt hèmə (P047p Loksbergen)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
aaien:
aijə (P047p Loksbergen),
fikfakken:
fikvàkə (P047p Loksbergen),
strelen:
strīējələ (P047p Loksbergen)
|
zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
lēge (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
līēgə (P047p Loksbergen),
līge (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [ZND m]
III-3-1
|
17647 |
lies |
vallei:
fǝlęi̯ (P047p Loksbergen),
vlies:
vlīs (P047p Loksbergen)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
lievevrouwbeestje (P047p Loksbergen),
onzelievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
oslievevrôbiske (P047p Loksbergen)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
18831 |
lijden |
verduren:
vərduurə (P047p Loksbergen)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20443 |
lijkbaar |
lijkbaar:
léékbóór (P047p Loksbergen)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20254 |
lijkenhuisje |
doodshuisje:
dørshøͅskə (P047p Loksbergen)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20466 |
lijkwagen |
corbillard (fr.):
korbəjáár (P047p Loksbergen)
|
de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
meet:
mijt (P047p Loksbergen),
schreef:
schreef (P047p Loksbergen),
schrijf (P047p Loksbergen)
|
De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)] || Schreef. [ZND m]
III-3-2
|