19137 |
menen |
menen:
mä:nə (P047p Loksbergen),
mèènə (P047p Loksbergen),
peizen:
Van Dale: peizen, (Belg.) denken, peinzen in de versch. bet. van die woorden.
pèezə (P047p Loksbergen)
|
Menen. [ZND m] || van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
stuik:
stuik (P047p Loksbergen)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
20470 |
menstruatie |
chroesjtsjov:
cf. Grote Winkler Prins 1991 s.v. "Chroesjtsjov, Nikita Sergejevitsj 1894 - 1971
kroetjef (P047p Loksbergen),
russen:
də russə (P047p Loksbergen)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
mijl (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
meͅrəch (P047p Loksbergen)
|
merg [ZND m]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
merre:
męrǝ (P047p Loksbergen)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
merreveulen:
męrǝvø̜i̯lǝ (P047p Loksbergen)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|
19756 |
mes |
mes:
meͅs (P047p Loksbergen)
|
mes [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32700 |
mest ondiep onderploegen |
(mest) onderslaan:
ǫndǝrslōǝ (P047p Loksbergen)
|
De over het land verspreide mest werd in het najaar, wanneer men een akker zodanig beploegde dat hij in de winter goed kon uitvriezen, voorlopig ondergeploegd. In het voorjaar werd de mest, eventueel nadat de wintervoren weer waren teruggeploegd, definitief en diep ondergeploegd bij het zaaiklaar maken van de akker. De met onder- en in- beginnende termen hebben "mest" tot object. De simplicia belken, stroppen, stropen, flatsen, kuiteren en droten betreffen een manier van ondiep ploegen en veronderstellen alszodanig niet "mest", maar "de akker", "een stuk" e.d. als direct object. Dat is waarschijnlijk ook het geval bij de met om- beginnende woorden. Deze termen duiden dus de voor het onderslaan van mest gevolgde ploegmethode aan. Behalve stalmest kan ook een groenbemestingsgewas oppervlakkig worden ondergeploegd. Voor (delen van) varianten die hieronder in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep, ondiep ploegen en onderploegen. [N 11, 44; N 11A, 110a + b; JG 1a + 1b + 2c; monogr.]
I-1
|
32591 |
mest verspreiden |
(mest) breken:
brē̜kǝ (P047p Loksbergen)
|
De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.]
I-1
|