| 24929 |
modder, slijk |
moos:
maus (P047p Loksbergen),
pladedder:
pladeddər (P047p Loksbergen),
slijk:
slēͅək (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] || slijk [ZND m]
III-4-4
|
| 29662 |
modderkar |
leemwagel:
lī̄jǝmwāgǝl (P047p Loksbergen)
|
De kruiwagen of kar waarmee de bereide klei naar de vormtafel wordt vervoerd. [N 98, 72; monogr.]
II-8
|
| 17833 |
moe |
moe:
mūj (P047p Loksbergen),
my(3)̄ (P047p Loksbergen),
my:i (P047p Loksbergen)
|
moe [RND], [ZND m] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
| 19198 |
moed |
courage (fr.):
cəròsjə (P047p Loksbergen),
kəroͅi̯zə (P047p Loksbergen)
|
moed [ZND 01 (1922)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20331 |
moeder |
moe:
moe (P047p Loksbergen),
mōē (P047p Loksbergen),
moeder:
mŏĕjjər (P047p Loksbergen),
moeke:
mokkə (P047p Loksbergen)
|
moeder [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
| 24091 |
moeder-overste |
ma mre (fr.):
masəər (P047p Loksbergen),
moeder-overste:
moedəruivərstə (P047p Loksbergen),
mre (fr.):
méeer (P047p Loksbergen)
|
De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 33019 |
moederkoren |
zwartgraan:
zwɛtgrɛ̄n (P047p Loksbergen)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
| 17567 |
moedervlek |
geboorteplek:
gəbaurtəplèk (P047p Loksbergen),
geboortevlek:
gəbo:rtəvlɛk (P047p Loksbergen)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)] || Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
| 19940 |
moer |
vooi:
vuə (P047p Loksbergen)
|
voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 33700 |
moeras |
broek:
bruk (P047p Loksbergen)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|