19322 |
opschepper |
blagueur (fr.):
Van Dale: blagueur (Fr.), snoever, zwetser, opsnijder.
blàguir (P047p Loksbergen),
genre-man:
Fr. se donner un genre: zich aanstellen
zjáármàn (P047p Loksbergen),
stoefer:
stŏĕfər (P047p Loksbergen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
ŏĕpschəəvə (P047p Loksbergen),
upschuiven (P047p Loksbergen)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] || Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
32413 |
opsnijder |
draaimes:
drōwǝmɛs (P047p Loksbergen),
kromme opdraaier:
krūmǝ updrōwǝr (P047p Loksbergen)
|
Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
19290 |
opspelen |
een muil afspelen:
ən məəl àfspijlə (P047p Loksbergen),
opspelen:
ŏĕpspijlə (P047p Loksbergen),
van zijn kloten maken:
vàn zən klōēwətə máákə (P047p Loksbergen)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
gaffelen:
gafǝlǝ (P047p Loksbergen)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
heffen:
høfə (P047p Loksbergen),
lichten:
lichtə (P047p Loksbergen),
opheffen:
uphøfə (P047p Loksbergen),
opnemen:
ŏĕpnijmə (P047p Loksbergen)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen [ZND m] || optillen [RND]
III-1-2
|
34000 |
optuigen |
kleden:
klīǝ (P047p Loksbergen)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
31600 |
opzet |
opzet:
ūp˲ze̜t (P047p Loksbergen)
|
De naar boven omgebogen voorzijde van een hoefijzer. De opzet begint aan de zijgedeelten van het hoefijzer, ongeveer op de hoogte van het eerste of tweede nagelgat, en dient volgens de invuller uit P 47 om het lopen te vergemakkelijken. De opzet heeft verder nog als functie: bescherming van de voet (L 290, L 291, L 382) en voorkoming van aanstoten (L 159a, L 289, Q 121b) en struikelen (Q 18). Volgens de respondent uit Q 95 werd een opzet alleen aangebracht aan de ijzers voor de voorste hoeven. Zie ook afb. 222. [N 33, 358]
II-11
|
29502 |
oren |
oren:
ūrǝ (P047p Loksbergen),
ūwǝrǝ (P047p Loksbergen)
|
De handvatten die aan weerszijden van de mand bevestigd worden. Meestal worden de oren uit twee wissen gemaakt. Eerst wordt er een boogvormige, stevige beugelwis aan de mand bevestigd, waar vervolgens één of meer soepele wissen omheengedraaid worden. [N 40, 71]
II-12
|
23570 |
organist |
orgelist:
ərəgəlist (P047p Loksbergen)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|