18868 |
razen en tieren |
ronddassen:
rònd dəssə (P047p Loksbergen),
rondvliegen:
rònd vlīēgə (P047p Loksbergen)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
blauwer zijn:
bloowər zén (P047p Loksbergen),
horendol:
haorədul (P047p Loksbergen),
raastig:
roostəg (P047p Loksbergen)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24975 |
rechtop |
fiks:
fiks (P047p Loksbergen)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32504 |
rechtopstaande wissen |
steekwissen:
stē̜kwesǝ (P047p Loksbergen)
|
De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.]
II-12
|
32507 |
rechtopzetten van opstaande wissen |
rechtzetten:
rɛx˲zętǝ (P047p Loksbergen)
|
Het rechtop zetten van de ingestoken en omgebogen wissen. Zie ook afb. 275. [N 40, 55]
II-12
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtuit:
rècht əət (P047p Loksbergen),
rechtvaardig:
rechtvijdig (P047p Loksbergen)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] || Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
25083 |
reeks, rij |
resem:
rijsəm (P047p Loksbergen),
rij:
rēͅə (P047p Loksbergen),
rij (P047p Loksbergen)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [ZND 19A (1936)], [ZND m]
III-4-4
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
rēͅgəl (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
regen [ZND m]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
rēͅgələ (P047p Loksbergen)
|
regenen [ZND m]
III-4-4
|
30537 |
regenpijp |
buis:
bø̜js (P047p Loksbergen)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|