e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheel scheel (bn.): schīəl (Loksbergen), sjiəl (Loksbergen) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] || scheel [ZND m] III-1-1
scheel zien scheel zien: schijəl zien (Loksbergen) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: schēn (Loksbergen), sxēn (Loksbergen) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || scheen [ZND m] III-1-1
scheepje voor de wierook wierookspotje: wirōēkspəkkə (Loksbergen) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheerapparaat scheermachine: scheerməschin (Loksbergen) Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] III-1-3
scheermes schaars: schoos (Loksbergen), scheermes: schīējərmès (Loksbergen), ə schîrmäs (Loksbergen), scheermesje: scheermèskə (Loksbergen) een mes waarmee men de baardharen afscheert (scheermes, schars, schors) [N 86 (1981)] || Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei schei: sxɛ̄ (Loksbergen), scheien: sxɛ̄s (Loksbergen) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen beschimpen: bəchumpə (Loksbergen), schimpen: schumpə (Loksbergen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-1-4
schelm iemand beschijten: īēmànd bəschijtə (Loksbergen), koeter: kŏĕtər (Loksbergen), loebas: lŏĕbàs (Loksbergen), schobbejak: schoebiàk (Loksbergen) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemeren schemeren: sxiəmərə (Loksbergen) schemeren [ZND m] III-4-4