32492 |
schenen |
gekloven wissen:
gǝklawvǝ wesǝ (P047p Loksbergen)
|
Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.]
II-12
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sxeŋkəl (P047p Loksbergen)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18298 |
scheren |
opzetten:
upzętǝ (P047p Loksbergen),
scheren:
scheerə (P047p Loksbergen),
schîərə (P047p Loksbergen),
sxiərə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
Draden uitspannen tussen het toestel waarmee gedraaid werd en de haak van het toestel daartegenover. [N 48, 52a] || scheren [ZND m] || scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] || Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)]
II-7, III-1-3
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
uitschijten:
əətmákə (P047p Loksbergen),
əətschéjətə (P047p Loksbergen),
zijn zeven zaligheden zeggen:
zən zijvə zálighijdə zégə (P047p Loksbergen)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
27015 |
scherp zetten |
scherp zetten:
sxɛrǝp ˲ze̜tǝ (P047p Loksbergen)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
29113 |
scheur |
scheur:
sxø̜jr (P047p Loksbergen)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
26397 |
scheut |
scheut:
sxø̄t (P047p Loksbergen),
šø̄t (P047p Loksbergen)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
29322 |
scheven |
stukken:
(enk)
støk (P047p Loksbergen)
|
De houtachtige delen in vlas en hennep die bij het braken loskomen. [N 48, 18a]
II-7
|
21365 |
schieten |
schieten:
sxītə (P047p Loksbergen)
|
schieten [ZND m]
III-3-1
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebed:
schietgəbèd (P047p Loksbergen)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|