e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schiftijzer hefboom: høf˱būwǝm (Loksbergen) De stang waarmee het smalspoor wordt verplaatst. [N 98, 55; monogr.] II-8
schijf braadspek braai: braai= schijfje, plakje spek om te braden  brōə (Loksbergen) zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schijnheilig schijnheilig: scheenhélləg (Loksbergen) Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)] III-3-3
schijten kakken: kákǝ (Loksbergen), schijten: šē̜tǝ (Loksbergen) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schikken (wbd) delen: dèèlə (Loksbergen) met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)] III-3-1
schil van een vrucht schil: schél (Loksbergen, ... ) De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] I-7
schilfer schilfer: schilfər (Loksbergen) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4
schimmel (plantje) schimmel: sxyməl (Loksbergen) schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3
schimpen beschimpen: bəchumpə (Loksbergen), schimpen: schumpə (Loksbergen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schip schip: schip, twījə schēpə, klä: schipkə (Loksbergen), sxip (Loksbergen) Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] III-3-1