e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaan slaan: blaoət ɛɛn graoət Xəslāgə (Loksbergen) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slaap vaak: vook (Loksbergen) Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2
slachten dooddoen: duǝtun (Loksbergen), slachten: sláxtǝ (Loksbergen) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag dadel, enz.): kläts (Loksbergen), draaizin: drǫzen (Loksbergen), klets: klèts (Loksbergen), konkarde: konkárdə (Loksbergen), patat: pətèt (Loksbergen), slag: slach (Loksbergen), slag (Loksbergen), smeer: smiejər (Loksbergen), veeg: véég (Loksbergen, ... ) De draaiing die aan het spingaren wordt gegeven. [N 48, 37] || een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)], [ZND m] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] II-7, III-1-2
slagijzer hamel: hamǝl (Loksbergen) Het stuk ijzer waarmee de mandenmaker het vlechtwerk dichter opelkaar slaat. Zie ook afb. 277. In Stokkem (L 423) werd dit werk met de zijkant van de hand gedaan; in Diepenbeek (Q 71) beschermde men de hand daartoe met een stuk leer. [N 40, 56; monogr.] II-12
slagstempel stempel: stɛmpǝl (Loksbergen) Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b] II-11
slak slak: släk (Loksbergen) slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slang serpent: sèrpènt (Loksbergen), slang: slaŋ (Loksbergen) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] || slang [ZND m] III-4-2
slank gelps: gèlps (Loksbergen), gɛlpsə (Loksbergen), teer: tīēr (Loksbergen) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-1
slecht dragend ijs laagje ijs: lèùgskə eejəs (Loksbergen) slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4