17870 |
slaan |
slaan:
blaoət ɛɛn graoət Xəslāgə (P047p Loksbergen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
vaak:
vook (P047p Loksbergen)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
dooddoen:
duǝtun (P047p Loksbergen),
slachten:
sláxtǝ (P047p Loksbergen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
dadel, enz.):
kläts (P047p Loksbergen),
draaizin:
drǫzen (P047p Loksbergen),
klets:
klèts (P047p Loksbergen),
konkarde:
konkárdə (P047p Loksbergen),
patat:
pətèt (P047p Loksbergen),
slag:
slach (P047p Loksbergen),
slag (P047p Loksbergen),
smeer:
smiejər (P047p Loksbergen),
veeg:
véég (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
De draaiing die aan het spingaren wordt gegeven. [N 48, 37] || een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)], [ZND m] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-2
|
32314 |
slagijzer |
hamel:
hamǝl (P047p Loksbergen)
|
Het stuk ijzer waarmee de mandenmaker het vlechtwerk dichter opelkaar slaat. Zie ook afb. 277. In Stokkem (L 423) werd dit werk met de zijkant van de hand gedaan; in Diepenbeek (Q 71) beschermde men de hand daartoe met een stuk leer. [N 40, 56; monogr.]
II-12
|
31561 |
slagstempel |
stempel:
stɛmpǝl (P047p Loksbergen)
|
Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b]
II-11
|
24375 |
slak |
slak:
släk (P047p Loksbergen)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
serpent:
sèrpènt (P047p Loksbergen),
slang:
slaŋ (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] || slang [ZND m]
III-4-2
|
17553 |
slank |
gelps:
gèlps (P047p Loksbergen),
gɛlpsə (P047p Loksbergen),
teer:
tīēr (P047p Loksbergen)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25216 |
slecht dragend ijs |
laagje ijs:
lèùgskə eejəs (P047p Loksbergen)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|