32368 |
span |
span:
span (P047p Loksbergen)
|
Maat die overeenkomt met de reikwijdte van een gestrekte hand (Van Bakel, pag. 137). De omtrek van de bol wordt met de gestrekte hand opgemeten om te bepalen hoeveel klompen er uitgehaald kunnen worden. [N 97, 47]
II-12
|
25273 |
span, maat tussen duim en pink |
span:
spàn (P047p Loksbergen)
|
de maat die een lengte aangeeft van 20 cm [span] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21895 |
sparen |
potten:
pòtə (P047p Loksbergen)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spetele (P047p Loksbergen)
|
Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
gebroken ader:
gəbraokə òwərə (P047p Loksbergen)
|
Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
sprietsen:
sjprits (P047p Loksbergen),
sprits (P047p Loksbergen)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
spékulijrə (P047p Loksbergen)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
moedertjeszalf:
mŏĕdərkəszàləf (P047p Loksbergen),
speeksel:
spiksəl (P047p Loksbergen),
tuf:
tuf (P047p Loksbergen)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spugen:
spo:gə (P047p Loksbergen)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
en koht (P047p Loksbergen),
koot (P047p Loksbergen)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|