17822 |
vallen |
vallen:
valə (P047p Loksbergen),
[~an]
vallen (P047p Loksbergen)
|
vallen [ZND m]
III-1-2
|
22333 |
vals spel |
broddel:
brodel (P047p Loksbergen)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
brodden:
brodele (P047p Loksbergen),
haarzakken:
hoorzake (P047p Loksbergen)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29107 |
valse plooi |
valse plooi:
(mv)
valsǝ plūwǝ (P047p Loksbergen)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
haarzakker:
hoorzakker (P047p Loksbergen)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
bezeten:
bəziejətə (P047p Loksbergen)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van hōēge afkomst (P047p Loksbergen)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
19236 |
van katoen geven |
buzze geven:
bəzə gijəvə (P047p Loksbergen),
zijn kloten afdrogen:
zən klŏĕwətə àfdròwə (P047p Loksbergen)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
rø̜̄vǝ (P047p Loksbergen),
rø̜i̯vǝ (P047p Loksbergen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
18808 |
vanzelfsprekend |
zeker:
dàs zijkər (P047p Loksbergen)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|