23804 |
zijn pasen doen |
pasen houden:
pòòse hòòwe (P047p Loksbergen)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
pasen houden:
pōōsə hōōwə (P047p Loksbergen)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19221 |
zijn woede luchten |
afkoelen:
àfkuulə (P047p Loksbergen),
kalmeren:
kàlmijrə (P047p Loksbergen),
ophechten:
ŏĕpuchtə (P047p Loksbergen)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27824 |
zijwand |
sponnen:
spǫnǝ (P047p Loksbergen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
zil:
zil (P047p Loksbergen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18816 |
zin (lust) |
goesting:
gòisting (P047p Loksbergen),
ijver:
ievər (P047p Loksbergen)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22771 |
zingen |
piepen:
pīpə (P047p Loksbergen),
zingen:
zinge (P047p Loksbergen)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || piepen [ZND m]
III-3-2, III-4-1
|
23502 |
zingende mis |
gezongen mis:
gezongəmes (P047p Loksbergen)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20828 |
zoethout |
houten klissap:
hōtə klissap (P047p Loksbergen)
|
zoethout [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
fijn vijltje:
fē̜jǝn vē̜lkǝ (P047p Loksbergen),
zoete vijl:
zȳtǝ vē̜jǝl (P047p Loksbergen)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|