e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

Gevonden: 3995
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeden, op eieren zitten broeden: bryǝ (Loksbergen) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broeder broeder: bry(3)̄r (Loksbergen), bróédər (Loksbergen) Broeder. [ZND 01 (1922)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3
broeder-onderwijzer frater (lat.): fróótər (Loksbergen) Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)] III-3-3
broederschap van de heilige kindsheid kindsheid: kinshéed (Loksbergen) De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)] III-3-3
broedsel broed: JK. of van bijen?  brūt (Loksbergen) broed [ZND m] III-4-1
broedziek broedkarig: brukǭdex (Loksbergen) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broek broek: bruk (Loksbergen) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: broek (Loksbergen), bruk (Loksbergen) broek [ZND m] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] III-1-3
broekspijp pijp: pééjəp (Loksbergen) Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] III-1-3
broer broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  bruur (Loksbergen), brūūr (Loksbergen) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2