18905 |
aarden |
gewoon zijn:
gəwōēwən zən (P047p Loksbergen)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ęjdǝ pǫt (P047p Loksbergen),
stenen pot:
stiǝnǝ pǫt (P047p Loksbergen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
aarsdarm:
ēͅzdeͅrəm (P047p Loksbergen),
gat:
gat (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
poepput:
poep put (P047p Loksbergen),
protter:
prottər (P047p Loksbergen)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)] || aarsdarm [ZND m]
I-9, III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
reet:
reet (P047p Loksbergen)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
ààrtsbiskop (P047p Loksbergen)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
treuzelen:
truizələ (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
hetten oas (P047p Loksbergen),
kukən ōͅs (P047p Loksbergen),
oazen (P047p Loksbergen),
schyppenōͅs (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
23415 |
absis |
koor:
koer (P047p Loksbergen)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
apsəlūūsə (P047p Loksbergen)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
overste:
ūīvərstə (P047p Loksbergen),
prior (lat.):
prior (P047p Loksbergen)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|