34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (P047p Loksbergen)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brøl (P047p Loksbergen)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
28820 |
brusselse kant |
brusselse kant:
brusselse kant (P047p Loksbergen)
|
Kantsoort met sierlijke motieven op fijne tule grond (Bonthond, s.v. ø̄Brusselsch kantø̄). [N 62, 81b]
II-7
|
21573 |
brutaal |
astrant:
astrant (P047p Loksbergen),
frank:
vrank (P047p Loksbergen),
gestrant:
gəstrijt (P047p Loksbergen),
onbeschoft:
onbəschoft gəstrijt (P047p Loksbergen),
strant:
heije es strand (P047p Loksbergen)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32540 |
buffwerk |
kleingoed:
klēgūt (P047p Loksbergen)
|
Werk dat van buffwissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛbuffwisɛ.' [N 40,4; monogr.]
II-12
|
32481 |
buffwis |
gekookte:
gǝkǫktǝ (P047p Loksbergen)
|
De gekookte en daarna ontschorste wis. [N 40, 3; monogr.]
II-12
|
25116 |
bui, regenbui |
bijs:
bijs (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
béés (P047p Loksbergen)
|
regenbui [ZND 06 (1924)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31267 |
buigijzer |
blokje:
bløkskǝ (P047p Loksbergen),
plooiijzer:
plū-ē̜jǝzǝr (P047p Loksbergen)
|
Een driehoekig blok ijzer met aan de onderzijde een pin, dat in het aambeeldgat wordt geplaatst en wordt gebruikt om er met behulp van een hamer stukken ijzer op te buigen. Zie ook afb. 26. [N 33, 45-46; N 33, 55]
II-11
|
17634 |
buik |
buik:
bø͂ͅk (P047p Loksbergen),
pens:
pɛns (P047p Loksbergen)
|
buik [ZND m] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|
18139 |
buil op het hoofd |
knots:
knots (P047p Loksbergen)
|
een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|