19681 |
de was bleken |
bleken:
blijken (P047p Loksbergen),
blɛ̄kə (P047p Loksbergen)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stɛ̄əvə (P047p Loksbergen)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜vǝ (P047p Loksbergen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
28993 |
de zoom afspelden |
afspelden:
afspɛlǝ (P047p Loksbergen),
afspijten:
afspęjtǝ (P047p Loksbergen)
|
De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW]
II-7
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
kniǝ (P047p Loksbergen)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
19001 |
deerniswekkend |
onnozel:
ònūūjəzəl (P047p Loksbergen)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32311 |
definitieve band |
reep:
riǝp (P047p Loksbergen)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
18910 |
degelijk |
juste (fr.):
just (P047p Loksbergen),
preciese, een -:
prəsīēsə (P047p Loksbergen)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deker:
déékər (P047p Loksbergen)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dékənoot (P047p Loksbergen)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|