e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

Gevonden: 3995
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was bleken bleken: blijken (Loksbergen), blɛ̄kə (Loksbergen) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de was stijfselen stijven: stɛ̄əvə (Loksbergen) een hemd stijven [ZND 07 (1924)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: drē̜vǝ (Loksbergen) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
de zoom afspelden afspelden: afspɛlǝ (Loksbergen), afspijten: afspęjtǝ (Loksbergen) De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW] II-7
deeg kneden kneden: kniǝ (Loksbergen) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
deerniswekkend onnozel: ònūūjəzəl (Loksbergen) een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)] III-1-4
definitieve band reep: riǝp (Loksbergen) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
degelijk juste (fr.): just (Loksbergen), preciese, een -: prəsīēsə (Loksbergen) degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] III-1-4
deken deker: déékər (Loksbergen) Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): dékənoot (Loksbergen) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3