24137 |
doffer, mannelijke duif |
duiver:
duiver (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
døvər (P047p Loksbergen),
man:
maon (P047p Loksbergen),
mannetje:
manneke (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18153 |
dokteren |
meesteren:
mistere (P047p Loksbergen),
mistərə (P047p Loksbergen)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kelver:
weldǝ kęlǝvǝr (P047p Loksbergen),
wildə kelləvər (P047p Loksbergen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)]
I-5, III-4-3
|
18983 |
dom |
lomp:
lŏĕmp (P047p Loksbergen)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
gebed voor de koning:
gəbèt vuir də kuinink (P047p Loksbergen)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (P047p Loksbergen)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
lomperik:
lŏempərək (P047p Loksbergen),
stommerik:
stŏĕmərək (P047p Loksbergen)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
lut:
lut (P047p Loksbergen),
mettekoe:
cf. RhWb. "Mette III"= geit of koe
mètəkao (P047p Loksbergen)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
hefboom:
høf˱bum (P047p Loksbergen)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dopen:
dòpə (P047p Loksbergen),
soppen:
soppə (P047p Loksbergen),
sòpə (P047p Loksbergen)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|