e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

Gevonden: 3995
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doordrenken, nat maken soppen: sopə (Loksbergen) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorn pin: pen (Loksbergen) Kegelvormig stuk metaal dat men in de hand kan houden terwijl men er ringen en kettingschakels op smeedt. Zie ook het lemma "kegelvormige tas". Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig dat echter in het aambeeldgat wordt geplaatst. [N 33, 338] II-11
doornenkroon doornenkroon: duunəkrōēwən (Loksbergen) De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)] III-3-3
doornrasp koehoorn: kojhǫwrǝ (Loksbergen) Gereedschap om de dorens van de afgesneden braamstengel te verwijderen. Vroeger gebruikte men hiervoor een koehoorn waarin tegenover elkaar een aantal gaten was geboord van verschillende grootte, waar de stengel doorheen werd getrokken. Tegenwoordig heeft men hiervoor een buisje. Men schuift dat om de stengel. Vervolgens trekt men de stengel door het buisje, zodat de dorens er afgeschraapt worden. [N 40, 124] II-6
doorslaan lussen: løsǝ (Loksbergen) Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] II-7
doorslag doorslag: dø̜jrsláx (Loksbergen) Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.] II-11
dopbeitel, guts gots: gǫjts (Loksbergen) Stalen beitel van ongeveer 20 cm lengte met een snede in de vorm van een halve cilinder. De dopbeitel wordt aangedreven met de heulbankhamer en dient om een eerste uitholling in de ruw bewerkte klomp te maken. Zie ook afb. 240. [N 97, 21; A 29a, 7b; monogr.; Bakeman 8] II-12
dopen dopen: dōēpə (Loksbergen), du.əpə (Loksbergen, ... ), duəpə (Loksbergen) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [N 96D (1989)], [ZND 01 (1922)] III-3-3
doperwten peulerwten: poi̯uleͅtə (Loksbergen), poowlèt (Loksbergen, ... ) [Goossens 1b (1960)]De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)] I-7
dopje poppenklonkje: pupǝkløŋkskǝ (Loksbergen) Klomp met een binnenlengte van minder dan 15 centimeter. [N 97, 140] II-12