24139 |
duif, algemeen |
duif:
dø͂ͅf (P047p Loksbergen)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duiken:
dø͂ͅike (P047p Loksbergen)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
21171 |
duiker |
duiker:
dəəkər (P047p Loksbergen)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
dəəm (P047p Loksbergen)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24921 |
duin |
zandhoop:
zànthōēwəp (P047p Loksbergen)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21312 |
duits |
duits:
døͅts (P047p Loksbergen)
|
Duits [ZND m]
III-3-1
|
23504 |
duitse mis |
gezongen mis:
gəzongəmés (P047p Loksbergen)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
duvəl (P047p Loksbergen),
dy(3)̄vəl (P047p Loksbergen)
|
De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)] || De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dø̜̄vǝkǫt (P047p Loksbergen),
dø͂ͅvəkòt (P047p Loksbergen)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
duivenkorf:
dø̜̄vǝkørǝf (P047p Loksbergen)
|
Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.]
II-12
|