e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

Gevonden: 3995
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivenslag kijker: kēkər (Loksbergen), kē̜ ̞kǝr (Loksbergen) Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif duivin: dø̄vin (Loksbergen), wijfje: wijfke (Loksbergen) duif, wijfje [ZND 18 (1935)] || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] III-4-1
duizelig aardig: oadig (Loksbergen) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] III-1-2
duizeling, duizeligheid draaiing: dròwing (Loksbergen) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
dulden lijden: lijə (Loksbergen), uitstaan: əətstən (Loksbergen), verdragen: vərdráágə (Loksbergen) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1
dun touw lint: lent (Loksbergen) Dun touw of snoer. Volgens de informant van L 265c is lintgaren naaigaren dat gemaakt wordt met een gewoon spinnewiel. Het is tweedraad. Men moet hiervoor kweren of twijnen. [N 48, 94] II-7
durfal gaillard (fr.): gàljáár (Loksbergen) iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] III-1-4
durven kern in zitten: kééjən in zitə (Loksbergen) heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] III-1-4
dutje poosje: paoskə (Loksbergen) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] III-1-2
duur duur: dier (Loksbergen), dir (Loksbergen), dīr (Loksbergen) duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)], [ZND m] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)] III-3-1