32790 |
eglichter |
hefstek:
hø̜fstɛk (P047p Loksbergen)
|
Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.]
I-2
|
32773 |
egtanden |
[eg]tanden:
[eg]tān (P047p Loksbergen
[(sg [eg]tant)]
)
|
Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
liestei:
listęi̯ (P047p Loksbergen),
listɛ̄ (P047p Loksbergen)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
èèrkŏĕk (P047p Loksbergen)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21780 |
eigendom |
goed:
gŏĕd (P047p Loksbergen)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24478 |
eik |
eik:
äk (P047p Loksbergen)
|
eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
iəkəl (P047p Loksbergen)
|
eikel [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24142 |
ekster |
ekster:
eͅkstər (P047p Loksbergen),
hanno:
hanne (P047p Loksbergen)
|
ekster [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eksteroeg (P047p Loksbergen),
ékstərōēg (P047p Loksbergen)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28846 |
elastiek |
rek:
ręk (P047p Loksbergen)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|