24870 |
akkerwinde |
pispotje:
-
pispötjes (L250z Lomm)
|
haag- en akkerwinde
III-4-3
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
violet:
-
flette (L250z Lomm)
|
tuinanjer
III-2-1
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
stobbe:
voor konijnen
stoebe (L250z Lomm)
|
paardebloem
III-4-3
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L250z Lomm)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
24984 |
damp, stoom |
slie:
slie (L250z Lomm),
zwaai:
zwaai (L250z Lomm)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)], [DC 28 (1956)]
III-4-4
|
24876 |
haagwinde |
pispotje:
pespø̜tjǝ (L250z Lomm)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
34005 |
het paard leiden |
leiden:
lęi̯ǝ (L250z Lomm)
|
Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.]
I-10
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (L250z Lomm),
tuten:
tytǝ (L250z Lomm)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34213 |
koeherder |
zweitser:
zwęi̯tsǝr (L250z Lomm)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯ǝ (L250z Lomm)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|